maandag 31 oktober 2011

Familiegeschiedenis : Out of Africa

Het kan verkeren

Enkele maanden geleden schreef ik in Mijn Familiegeschiedenis: Suriname 
iets over William Elder en Jeanij van Elder zijn echtgenote. Jenny van Elder, ook geschreven als Jeanij van Elder afkomstig uit Afrika trouwde in 1837 te Paramaribo met William Elder.


Ondertrouw van William Elder en Jenny van Elder 12 januari 1837
Bron KB

Ongetwijfeld waren hun 8 kinderen, die tussen 1804-1827 waren geboren bij deze heugelijke gebeurtenis aanwezig

Jenny (vermoedelijk geboren in de periode tussen 1780-1788) was zeer waarschijnlijk als slavin naar Suriname gekomen en later vrijgemaakt werd ze de wettige echtgenote van de vader van haar kinderen. Aangezien ze de naam Van Elder draagt,  is William Elder zeer zeker haar vrijlater geweest. De manumissie van Jenny of Jeanij  komt niet voor in de manumissieregisters die in 1832 beginnen, dus is ze veel eerder vrijgemaakt, evenals haar kinderen die hun vadersnaam Elder dragen. Vóór de emancipatie van 1863 volgden kinderen de juridische status van hun moeder, en niet van de vader. Vrije personen en slaven konden niet met elkaar trouwen. Slaven konden trouwens helemaal niet voor de wet huwen.
William Elder was in 1820 directeur van de plantages Agenoria en Kent In 1825 was hij directeur van Agenoria en (mede) eigenaar van de suikerplantage Concordia te Saramacca. Later werd hij de enige eigenaar, directeur en administrateur  van Concordia en was de suiker vervangen door koffie. 
De oudste zoon van William en Jenny namelijk Charles Elder trad in de voetsporen van zijn vader. In 1831 was hij opzichter op de plantage Petersburg en enkele jaren later directeur op de plantage Potosi. De carrière van de Elders in de Surinaamse plantagewereld kan van jaar tot jaar worden gevolgd in de jaargangen van de Surinaamsche almanak

vrijdag 28 oktober 2011

Kermis in Arnhem

Momenteel is het kermis  de in Arnhemse wijk Presikhaaf. Jarenlang waren de kermissen in het voor- en najaar op de Markt in het centrum van de stad tot grote vreugde van omwonenden en ambtenaren in de naburige kantoren. Bijna honderd jaar werd er kermis gevierd aan de andere kant van de Rijn op de Paasweide. In 1772 verkreeg de stad het aan de overzijde van de Rijn gelegen Meijnerswijk.


Rechts op deze afbeelding de Paasweide
Gelders Archief,
1551-GM -08324detail




Daar op de ‘Paaschweide’ werd tot 1877 de kermis gevierd.











Kermis in Arnhem op de Paaschweide, 1856
Collectie Ver Huell






Waar de zon schijnt -steken de vlooien (de paasch-weide te Arnhem)

maandag 24 oktober 2011

Avaritia facit bardus

Avaritia is de Latijnse benaming voor vrekkigheid, hebzucht, inhaligheid, kortom het graaien naar macht, geld, rijkdom of bezittingen, en vooral als door het bezit van een van deze een ander hetzelfde bezit wordt misgund. Het daarmee gepaard gaande geweld, manipulatie of gezag van de graaier leidt tot misdaden als ontrouw, verraad, omkoping en diefstal. Hebzucht is één van de zeven hoofdzonden. Vroeger toen de Hel nog bestond was er een speciale afdeling bestemd voor de graaiers. Menigeen wenst tegenwoordig de onverzadigbare grote en kleine hebberds bij leven al het helse lot toe afgebeeld op het plaatje hieronder.

De droom van de graaier
Coll. Ver Huell

“Le rêve d’une avare” is zeer waarschijnlijk getekend door van L.C.D. van Dijk.
De tekening zit bij een brief van hem geschreven in februari 1845, en is ook door hem gesigneerd.
Louis Charles Desiré van Dijk was (1824-1860) dichter en studievriend van Alexander Ver Huell. Van Dijk studeerde in Utrecht rechten en was tussen 1850-1856 archivaris van het koloniaal archief in Amsterdam, dus ook nog een collegaatje (al zit er wel bijna anderhalve eeuw tussen ons)
Sympathieke man, die Van Dijk.

woensdag 19 oktober 2011

Familiegeschiedenis : Landmeter in de Jungle : nogmaals

In woord en geschrift

Enkele blogs geleden schreef ik iets over mijn overgrootvader de landmeter Hendrik Marius Simons Familiegeschiedenissen worden geschreven aan de hand van schriftelijke bronnen (archieven, kranten) en de mondelinge van generatie op generatie overgeleverde verhalen.  En bij het laatste kan er soms iets mis gaan, want een mondelinge mededeling komt door allerlei oorzaken na verloop van tijd enigszins gewijzigd door bij de laatste ontvangers. Waar mogelijk zal men toch moeten proberen om de mondelinge informatie bevestigd te krijgen uit schriftelijke bronnen.  Het overlijden van Hendrik Marius Simons is daar een voorbeeld van. Volgens de overlevering was hij eind 1905 op 37 jarige leeftijd overleden aan malaria. Familieleden hadden reeds tevergeefs gezocht naar zijn geboorteakte in de geboorteregisters van 1868 van Paramaribo.

Dat van de malaria blijk te juist te zijn, maar hij overleed naar nu blijkt pas op 15 september 1906 op de leeftijd van 38 jaar en 10 maanden. H.M. Simons was dus geboren in december 1867.
 "Onze West : nieuwsblad uit en voor Suriname" wijdt op 19 september 1906 een in memoriam aan  hem:  
'H. M, Simons  -Een aanval van malaria , aanvankelijk van niet zeer ernstigen aard, doch plotseling in een der heftigste vormen ontaardende, maakte, na dagen lang zijne omgeving in angstige spanning gehouden te hebben, op het oogenblik dat nieuwe hoop op herstel geboren werd een einde aan het leven van den heer H. M.Simons, landmeter.
De heer Simons was een bekende en sympathieke figuur in ons midden. Zijne eigenschappen van geest en hart hadden hem in alle rangen onzer maatschappij vriendschap en achting verworven. Door zijn helder en zelfstandig oordeel, zijn overtuigingsmoed, was hij, ofschoon zich bijna nimmer op den voorgrond plaatsende, niet zonder beteekenis voor ons openbaar leven.— Jong is Simons in het maatschappelijke leven getreden en jong is hij weer uit den kring gevallen. Op 22-jarigen leeftijd deed hij examen als landmeter en van dat oogenblik ving voor hem een tijd van hard werken aan. Onvermoeid heeft hij gearbeid eerst als particulier landmeter, dan als bosch-inspecteur in de balatazaak van de firma J G. van Hemert en laatstelijk als Directeur van Placer Hermina. Steeds heeft hij zich geheel gegeven aan zijn werk en met trots kon hij op de resultaten daarvan wijzen. Zoo dagteekenen bijv. de schitterende opbrengsten van Hermina van het tijdstip, dat hij het beheer daarover in handen nam. (Sur.)




overlijdensdatum van H.M. Simons
Bron KIT

De krant "Suriname : koloniaal nieuws- en advertentieblad" voegde er nog aan toe:
"De heer Simons was een bekende en sympathieke figuur in ons midden. Zijne eigenschappen van geest en hart hadden hem in alle rangen onzer maatschappij vriendschap en achting verworven. Door zijn helder en zelfstandig oordeel, zijn overtuigingsmoed, was hij, ofschoon zich bijna nimmer op den voorgrond plaatsende , niet zonder beteekenis voor ons openbaar leven.— Jong is Simons in het maatschappelijke ieven getreden en jong is hij weer uit den kring gevallen. Op 22-jarigen leeftijd deed hij examen als landmeter en van dat oogenblik ving voor hem een tijd van hard werken aan. Onvermoeid heeft bij gearbeid eerst als particulier landmeter, dan als bosch-inspecteur in de balatazaak van de firma J. G. von Hemert en laatstelijk als Directeur van Placer Hermina. Steeds heeft hij zich geheel gegeven aan zijn werk en met trots kon hij op de resultaten daarvan wijzen. Zoo dag- teekenen bijv. de schitterende opbrengsten van Hermina van het tijdstip, dat hij het beheer daarover in handen nam. Gedurende zeventien jaren heeft hij meestentijds zijn leven in onze bosschen doorgebracht, waar de malaria, de onverzoenlijke vijand van boschwerkers ook hem belaagde, tot zij hem Zaterdagmorgen op 39-jarigen leeftijd ten grave sleepte en aldus aan onze maatschappij een nuttig lid, aan zijne familie een voorbeeldigen huisvader en broeder, aan zijne vrienden een trouwen kameraad ontrukte. Het stoffelijk overschot werd gisterenmorgen op Lina's rust ter aarde besteld. Zacht ruste hij!
Van Stad en Land.
Suriname : koloniaal nieuws- en advertentieblad
18-09-1906, Dag"






vrijdag 14 oktober 2011

De Draak van Gelre


Draak van Gelre,
Collectie Ver Huell





























De Gelderse geschiedenis is een flinke inspiratiebron voor de schrijvers en de vermaaksindustrie zowel in het verleden getuige de diverse 19e eeuwse romans van oa Jacobus van Anspach en Catharina van Rees, maar ook in het heden. Denk maar aan de jeugdhelden Berend van Hackfort  en de bij de babyboomers geliefde tv serie Floris waarin het kasteel Doornenburg een belangrijke rol had.
De Arnhemse folkmetalband Heidevolk leeft in het Gelderse verleden
Voor wie niet tevreden is met de bescheiden rol van de provincie ten oosten van de Utrechtse Heuvelrug zijn er The Magnificent Empire of Greater Gelre en Die Vereinigte Gelrische Niederlanden


Collectie Ver Huell



Collectie Ver Huell
Gelderland dankt zijn bestaan aan een mensenverslinden-
de draak en zijn naam aan de schreeuw van het beest. “Gelre, Gelre” brulde het gedierte. Hoe ik  me ook probeer voor te stellen hoe het geklonken heeft, ik krijg er geen angsten van aangejaagd.  De grote Cthulhu zou bij zijn ontwaken in R’lyeh deze draak als een zachtgekookt eitje aan het ontbijt hebben genuttigd. Zeker weten!

Cthulhu dromend in R'lyeh





















De Draak van Gelre wordt door Heidevolk bezongen in een ballade (tekst)

dinsdag 11 oktober 2011

Familiegeschiedenis : Goudkoorts in de tropenhitte

Klondike in de tropen

Vanaf de late 17e eeuw ondernam de koloniale overheid in Suriname diverse zoekacties naar goud. In 1862 was het Bingo! Suriname werd besmet met een nieuwe ziekte: goudkoorts
Het goud in de vorm van stofkorrels en kleine klompjes zit diep in de binnenlanden in het zand van oevers en bodems van kreken verstopt. Op het gele goedje werd (en wordt nog steeds) gejaagd door individuele goudzoekers en ook door grote mijnbouwbedrijven die grootschalige goudwinning nastreefden. Meestal mislukten deze enorm opgezette ondernemingen, waarvan machines en apparatuur als stille door planten overwoekerde getuigen wegroesten in de jungle. De goudzoekers in de bush trotseerden vele gevaren: ziekten, giftig ongedierte, het werken met kwik en misdadigers. De goudvelden in de grensgebieden met Frans Guyana trokken namelijk ook stropers aan, zg. maraudeurs, internationale bendes waaronder veel ontsnapte stafgevangenen uit het bagno.

Mijn overgrootvader James Resida (1862-1923)  werkte in de goudwinning, oa voor het goudbedrijf Maatschappij Suriname (opgericht in 1897). In 1899 werden hij en enkele andere werknemers van de Maatschappij Suriname benoemd tot buitengewoon agent voor de landstreek te n zuiden van Paramaribo tussen de Suriname- en Marowijnerivieren.  Kort na 1900 was hij opzichter bij het in 1899 opgerichte Nederlandse goudmijnbedrijf Granplacer.

Goudmolen bestemd voor Granplacer
Deze maatschappij ging in 1903 failliet.

Eigen baas

In  september 1908 kregen Resida en zijn partner H.R. Dankerlui een placer van 1000 ha. in  concessie aan de westoever van de Lawarivier, in 1909 nog eens 300 ha. en in 1912 375 ha. De Lawa in het district Marowijne is een grensrivier tussen Suriname en Frans Guyana. De concessie van het placer Resida lag in voormalig concessiegebied van de “Compagnie des Mines d’Or de la Guyane Hollandaise” (opgericht 1896)

Placer van de Cie des Mines d’Or aan de Lawa in 1904
Burenruzie

Tussen 1908-1912 raakte Resida in conflict met deze machtige Franse onderneming. De Cie. had oorspronkelijk een concessie van 70.000 ha tussen de Drietabbetjekreek en de Lawa, echter rond 1900 was dit geslonken tot 10.000. Braakliggende concessies die een aantal jaren niet waren gebruikt vervielen volgens de Goudverordening weer aan Domeinen die ze dan weer opnieuw uitgaf aan andere concessionarissen zoals Resida en Dankerlui. De Cie. vroeg toen snel weer concessies in haar voormalige concessiegebieden en beschuldigde Resida ervan op haar terrein te werken. Resida reisde meerdere keren van zijn placer naar de stad om bij de authoriteiten bewijsstukken op te vragen, waaronder een concessiekaart. Nametingen verricht door een landmeter stelden Resida in het gelijk. Gewapend met de bewijsstukken probeerde Resida in maart 1909 directeur Despeaux  tevergeefs te overtuigen dat hij in zijn recht stond. Integendeel  een reeks intimidaties en doodsdreigementen volgde.  Door de intimidatie van de zijde van de Cie namen veel arbeiders en opzichters van Resida de benen.
De Cie stroopte illegaal in de kreken gelegen in de concessie van Resida, en gaf omgekeerd Resida cs de schuld van stroperij op haar terrein. In 1911 echter werd door een landmeter die door de Cie was ingehuurd vastgesteld dat Resida echt binnen de grenzen van zijn concessie werkte. Het districtsbestuur weigerde in te gaan op klachten van Resida, die uiteindelijk besloot een rechtszaak te beginnen tegen de Cie.

Wildwest aan de Lawa

De zaak escaleerde in het voorjaar 1912 na een schietincident op de rivier waarbij de voorwerker van Resida genaamd Bakboord omkwam. Er zijn twee lijkschouwingen verricht, die tot een verschillende conclusie leidden.
Werknemers van Resida eisten genoegdoening want ze geloofden dat de directeur van het placer Pinpin en zijn werknemer Westerman Bakboord hadden doodgeschoten. Er volgde een schermutseling tussen arbeiders van Resida en politie aanwezig op het placer van de Cie. Een agent raakte gewond en 4 werknemers van Resida werden gevangen, maar later door collega’s bevrijd. Deze bevrijdingsactie werd door de Cie naar de buitenwereld voorgespiegeld als een aanval op hun placer door 100 maradeurs onder leiding van Resida. Op deze wijze hoopte de Cie zo definitief af te rekenen met deze koppige blakkaman.
Op 26 maart 1912 stuurde de gouverneur van Suriname een telegram naar Nederland over de ernstige situatie op het placer van de Cie.

Een militaire expedite van 40 soldaten onder leiding van luitenants Nagtegaal en Van Hengel (tevens districtscommissaris van Marowijne) vertrok op 27 maart uit Paramaribo naar het Lawagebied.  Op 11 april werden Resida en zijn arbeider Crediet gearresteerd en geboeid naar het placer van de Cie overgebracht  en daar in de kromboeien gesloten. Op het placer van de Cie werd die avond uitbundig gefeest.
Resida zat op bevel van de districtcommissaris (Van Hengel) dagenlang in de kromboeien gesloten.
Bij het kromboeien worden de gebonden handen bevestigd aan de geboeide voeten, zodat de geboeide in een gekromde houding zit. Een andere variant is de polsen achter de knieën ketenen.

In de kromboeien

De wrede behandeling waaraan Resida was onderworpen werd als volgt beschreven:
"Toen werden zijn beiden polsen en zijn beiden armen boven den elleboog samengebonden en het touw met een knoop op den rug bevestigd en vervolgens met een eind aan den gordel van een soldaat vastgemaakt.[…..]. Na een langen tocht, waarbij tweemaal halt gemaakt werd, bereikte men Contesté. Hier werden bij de touwboeien Resida nog ijzeren boeien aangelegd. Zijn linkerhand werd met zijn rechterbeen geboeid, zoodanig dat hij niet rechtop kon staan. Een kamp met een houten brits werd hem aangewezen. Den volgenden dag kwam een vrouw verzoeken of hem schoone kleeren en wat beddegoed mocht gebracht worden, hetgeen toegestaan werd. Credit bracht toen later die zaken en deze werd gevangen genomen.... wegens de grap of, als men het anders wil, het gezegde bij de deur toen het procesverbaal werd opgemaakt. — Twaalf dagen heeft Resida, kreunende van pijn, in de kromboeien doorgebracht, Toen kon hij niet meer. Hij verzocht om er van bevrijd te worden. Dit werd voor den dag toegestaan, maar van 7 uur 's avonds tot 6 uur 's morgens werd hij er weer in gelegd, nog 8 dagen lang, tot op het uur van vertrek naar beneden; toen werd hij van alle boeien ontdaan, hoewel hij onder scherpe bewaking bleef in de boot. Geen oogenblik heeft de man eraan gedacht zich te verzetten"  (nogal logisch: zijn bewakers hadden met scherp geladen
Mausergeweren).

De andere arrestant Crediet werd op vergelijkbare wrede manier geboeid naar Paramaribo vervoerd.
Placer van de Cie des Mines d'Or aan de Lawa
Luitenant van Hengel reisde met zijn gevangenen en zes soldaten over de rivier naar Albina, onderweg sloeg de boot op een rots stuk, waarbij iedereen te water raakte. Allen  werden gered. .
Op 16 mei kwam men aan in Paramaribo. De gevangenen werden naar de gevangenis (Fort Zeelandia) gebracht, maar  Resida werd echter heel snel na verhoor voorlopig vrijgelaten in afwachting van een gerechtelijke vervolging. Men kwam er ook snel achter dat hij niets te maken had met maraudeurs en dat alle beschuldigingen tegen hem geen stand hielden.
De vernederende mishandeling van Resida door de overheidsdienaren zorgde voor grote opwinding in Paramaribo.
Resida, die bekend stond als een beschaafde, bedaagde zachtaardige man werd gesteund door de publieke opinie en men hield inzamelingsacties zodat hij zijn proceskosten kon betalen, want Resida en en zijn partner Dankerlui hadden zware financiële schade geleden.
Resida diende aanklachten in tegen Van Hengel en Nagtegaal, evenals tegen Pinpin cs maar die werden door de PG  afgedaan met de woorden dat er zijn inziens geen aanleiding bestond tot vervolging. De eiser richtte zich vervolgens tot het Hof van Justitie met verzoek om over te gaan tot vervolging. Het Hof verklaarde zich onbevoegd met betrekking tot de legerofficieren Van Hengel en Nagteaal en verwees naar de militaire rechter.
De arbeider Crediet werd wel veroordeeld wegens belediging en bedreiging van een overheidsdienaar. Omgekeerd werden Resida en Dankerlui wel gedagvaard, omdat zij de gecontracteerde arbeiders op hun onderneming niet meer konden betalen. De rechter in deze zaak was notabene de huisadvocaat van de Cie. Resida en Dankerlui kregen uitstel van betaling. Van de rechtzaken werd uitvoerig verslag gedaan in de Surinaamse kranten.
De gemoederen liepen hoog op en gouverneur Van Asbeck ontving Resida in audientië en beloofde hem een financiële tegemoetkoming. Resida kreeg een schadevergoeding van 700 gulden, en Dankerlui-Resida kregen samen ook nog eens 1600 gulden schadevergoeding.
De  oude werkgever Granplacer wilde Resida graag weer in dienst wilde nemen.
Uiteindelijk blijkt in 1913 dat Resida/Dankerlui hun concessie hebben opgegeven, die werd weer vrijgegeven voor een nieuwe aanvraag.
De koloniale ambtenaren (Ringeling, Van Hengel en Nagtegaal) die zich hadden misdragen werden niet vervolgd, maar verloren wel hun positie (eervol ontslag, pensioen e.d).
Uit de kranten artikelen blijkt verder  dat de koloniale overheid  en de grote Cie des Mines d’Or dikke maatjes waren.
De kwestie komt ook terug in de handelingen van de Tweede Kamer in Nederland in de behandeling van de begroting van Suriname voor 1913.
De zaak Resida werd in 1916 in een Surinaamse krant in een evaluatie nog eens aangehaald samen met andere kwesties als voorbeelden van de straffeloos gebleven ambtelijke willekeur tijdens de bestuursperiode van de gouverneur Van Asbeck, en  jaren later ook nog eens na diens overlijden in 1935.

Strooptochten gaan door

In november 1914 hadden de placers in het Lawagebied weer zwaar te lijden van een bende van 500 stropers, die het vooral op het goud van de Cie hadden voorzien. Een in het voorjaar van 1915 naar het placer van de Cie uitgezonden militaire expeditie doodde 13 mauradeurs en nam er 5 gevangen.

Slotakte

James Resida heeft tot aan zijn dood in augustus 1923 nog goud gedolven.

Bron: KB Historische Kranten










De Cie staakte wegens teruglopende opbrengsten haar werkzaamheden in Suriname in 1928.

Deze hele geschiedenis kan men uitgebreid volgen in Surinaamse en Nederlandse kranten uit 1912, 1915, 1916, 1923, 1935 namelijk NRC ; Suriname: koloniaal Nieuws- en advertentieblad ; Nieuwsblad van het Noorden; Het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië ; De Tijd : godsdienstig staatkundig dagblad ; Algemeen Handelsblad : Het Nieuws van den dag: kleine Courant. De Nederlandse kranten haalden hun informatie in hoofdzaak weer uit Surinaamse kranten. De artikelen uit Surinaamse kranten over de Lawa-kwestie van 1912 zijn nu ook te lezen op de historische krantenpagina van de KB  en geven nog meer details.

dinsdag 4 oktober 2011

Vlees en dat op Dierendag

Collectie Ver Huell


MIJNHEER, ONS KORPS FELICITEERT UW KORPS MET DE  AFSCHAFFING VAN DEN VLEESCHACCIJNS!"

Coll. Ver Huell


Een actualiteit, op verlangen van mijn uitgever, als behoorende bij het overige, hier toegevoegd, door mij in der tijd, los uit de hand, als proefneming van penteekening op steen, geschetst. Er bestaan slechts een paar afdrukken van. Het „Sur leur corps toujours droit, la chair est ferme et ronde — Ils connaissent la paix, ils vivent dans ce monde" is niet geschreven voor de welgedane soezen daar onder den fatalen haak — een snijdend: „Lasciate ogni speranza, voi the entrate" staat hun voor de deur. Toch mag ik wel een malsch stuk vleesch.„Foei, daar lees ik in de courant, dat die leelijke wolven in Frankrijk weer schapen hebben opgegeten!" zucht een allerbekoorlijkst vrouwtje.„Maar," fluistert haar ega, „hoeveel snoekjes en baarsjes, levende oestertjes, kipjes en patrijsjes, haasjes en konijntjes, koetjes en kalfjes, hebben jij en ik al niet opgegeten, lieve?"Met een trek van verontwaardiging om haar rozenlipjes en hagelwitte tandjes lispelt de schoone: „Gebrraeijen!"
(Alexander Ver Huell, Eerste en laatste studentenschetsen)

Zie ook de geschiedenis van de vleeshal in Leiden