dinsdag 11 oktober 2011

Familiegeschiedenis : Goudkoorts in de tropenhitte

Klondike in de tropen

Vanaf de late 17e eeuw ondernam de koloniale overheid in Suriname diverse zoekacties naar goud. In 1862 was het Bingo! Suriname werd besmet met een nieuwe ziekte: goudkoorts
Het goud in de vorm van stofkorrels en kleine klompjes zit diep in de binnenlanden in het zand van oevers en bodems van kreken verstopt. Op het gele goedje werd (en wordt nog steeds) gejaagd door individuele goudzoekers en ook door grote mijnbouwbedrijven die grootschalige goudwinning nastreefden. Meestal mislukten deze enorm opgezette ondernemingen, waarvan machines en apparatuur als stille door planten overwoekerde getuigen wegroesten in de jungle. De goudzoekers in de bush trotseerden vele gevaren: ziekten, giftig ongedierte, het werken met kwik en misdadigers. De goudvelden in de grensgebieden met Frans Guyana trokken namelijk ook stropers aan, zg. maraudeurs, internationale bendes waaronder veel ontsnapte stafgevangenen uit het bagno.

Mijn overgrootvader James Resida (1862-1923)  werkte in de goudwinning, oa voor het goudbedrijf Maatschappij Suriname (opgericht in 1897). In 1899 werden hij en enkele andere werknemers van de Maatschappij Suriname benoemd tot buitengewoon agent voor de landstreek te n zuiden van Paramaribo tussen de Suriname- en Marowijnerivieren.  Kort na 1900 was hij opzichter bij het in 1899 opgerichte Nederlandse goudmijnbedrijf Granplacer.

Goudmolen bestemd voor Granplacer
Deze maatschappij ging in 1903 failliet.

Eigen baas

In  september 1908 kregen Resida en zijn partner H.R. Dankerlui een placer van 1000 ha. in  concessie aan de westoever van de Lawarivier, in 1909 nog eens 300 ha. en in 1912 375 ha. De Lawa in het district Marowijne is een grensrivier tussen Suriname en Frans Guyana. De concessie van het placer Resida lag in voormalig concessiegebied van de “Compagnie des Mines d’Or de la Guyane Hollandaise” (opgericht 1896)

Placer van de Cie des Mines d’Or aan de Lawa in 1904
Burenruzie

Tussen 1908-1912 raakte Resida in conflict met deze machtige Franse onderneming. De Cie. had oorspronkelijk een concessie van 70.000 ha tussen de Drietabbetjekreek en de Lawa, echter rond 1900 was dit geslonken tot 10.000. Braakliggende concessies die een aantal jaren niet waren gebruikt vervielen volgens de Goudverordening weer aan Domeinen die ze dan weer opnieuw uitgaf aan andere concessionarissen zoals Resida en Dankerlui. De Cie. vroeg toen snel weer concessies in haar voormalige concessiegebieden en beschuldigde Resida ervan op haar terrein te werken. Resida reisde meerdere keren van zijn placer naar de stad om bij de authoriteiten bewijsstukken op te vragen, waaronder een concessiekaart. Nametingen verricht door een landmeter stelden Resida in het gelijk. Gewapend met de bewijsstukken probeerde Resida in maart 1909 directeur Despeaux  tevergeefs te overtuigen dat hij in zijn recht stond. Integendeel  een reeks intimidaties en doodsdreigementen volgde.  Door de intimidatie van de zijde van de Cie namen veel arbeiders en opzichters van Resida de benen.
De Cie stroopte illegaal in de kreken gelegen in de concessie van Resida, en gaf omgekeerd Resida cs de schuld van stroperij op haar terrein. In 1911 echter werd door een landmeter die door de Cie was ingehuurd vastgesteld dat Resida echt binnen de grenzen van zijn concessie werkte. Het districtsbestuur weigerde in te gaan op klachten van Resida, die uiteindelijk besloot een rechtszaak te beginnen tegen de Cie.

Wildwest aan de Lawa

De zaak escaleerde in het voorjaar 1912 na een schietincident op de rivier waarbij de voorwerker van Resida genaamd Bakboord omkwam. Er zijn twee lijkschouwingen verricht, die tot een verschillende conclusie leidden.
Werknemers van Resida eisten genoegdoening want ze geloofden dat de directeur van het placer Pinpin en zijn werknemer Westerman Bakboord hadden doodgeschoten. Er volgde een schermutseling tussen arbeiders van Resida en politie aanwezig op het placer van de Cie. Een agent raakte gewond en 4 werknemers van Resida werden gevangen, maar later door collega’s bevrijd. Deze bevrijdingsactie werd door de Cie naar de buitenwereld voorgespiegeld als een aanval op hun placer door 100 maradeurs onder leiding van Resida. Op deze wijze hoopte de Cie zo definitief af te rekenen met deze koppige blakkaman.
Op 26 maart 1912 stuurde de gouverneur van Suriname een telegram naar Nederland over de ernstige situatie op het placer van de Cie.

Een militaire expedite van 40 soldaten onder leiding van luitenants Nagtegaal en Van Hengel (tevens districtscommissaris van Marowijne) vertrok op 27 maart uit Paramaribo naar het Lawagebied.  Op 11 april werden Resida en zijn arbeider Crediet gearresteerd en geboeid naar het placer van de Cie overgebracht  en daar in de kromboeien gesloten. Op het placer van de Cie werd die avond uitbundig gefeest.
Resida zat op bevel van de districtcommissaris (Van Hengel) dagenlang in de kromboeien gesloten.
Bij het kromboeien worden de gebonden handen bevestigd aan de geboeide voeten, zodat de geboeide in een gekromde houding zit. Een andere variant is de polsen achter de knieën ketenen.

In de kromboeien

De wrede behandeling waaraan Resida was onderworpen werd als volgt beschreven:
"Toen werden zijn beiden polsen en zijn beiden armen boven den elleboog samengebonden en het touw met een knoop op den rug bevestigd en vervolgens met een eind aan den gordel van een soldaat vastgemaakt.[…..]. Na een langen tocht, waarbij tweemaal halt gemaakt werd, bereikte men Contesté. Hier werden bij de touwboeien Resida nog ijzeren boeien aangelegd. Zijn linkerhand werd met zijn rechterbeen geboeid, zoodanig dat hij niet rechtop kon staan. Een kamp met een houten brits werd hem aangewezen. Den volgenden dag kwam een vrouw verzoeken of hem schoone kleeren en wat beddegoed mocht gebracht worden, hetgeen toegestaan werd. Credit bracht toen later die zaken en deze werd gevangen genomen.... wegens de grap of, als men het anders wil, het gezegde bij de deur toen het procesverbaal werd opgemaakt. — Twaalf dagen heeft Resida, kreunende van pijn, in de kromboeien doorgebracht, Toen kon hij niet meer. Hij verzocht om er van bevrijd te worden. Dit werd voor den dag toegestaan, maar van 7 uur 's avonds tot 6 uur 's morgens werd hij er weer in gelegd, nog 8 dagen lang, tot op het uur van vertrek naar beneden; toen werd hij van alle boeien ontdaan, hoewel hij onder scherpe bewaking bleef in de boot. Geen oogenblik heeft de man eraan gedacht zich te verzetten"  (nogal logisch: zijn bewakers hadden met scherp geladen
Mausergeweren).

De andere arrestant Crediet werd op vergelijkbare wrede manier geboeid naar Paramaribo vervoerd.
Placer van de Cie des Mines d'Or aan de Lawa
Luitenant van Hengel reisde met zijn gevangenen en zes soldaten over de rivier naar Albina, onderweg sloeg de boot op een rots stuk, waarbij iedereen te water raakte. Allen  werden gered. .
Op 16 mei kwam men aan in Paramaribo. De gevangenen werden naar de gevangenis (Fort Zeelandia) gebracht, maar  Resida werd echter heel snel na verhoor voorlopig vrijgelaten in afwachting van een gerechtelijke vervolging. Men kwam er ook snel achter dat hij niets te maken had met maraudeurs en dat alle beschuldigingen tegen hem geen stand hielden.
De vernederende mishandeling van Resida door de overheidsdienaren zorgde voor grote opwinding in Paramaribo.
Resida, die bekend stond als een beschaafde, bedaagde zachtaardige man werd gesteund door de publieke opinie en men hield inzamelingsacties zodat hij zijn proceskosten kon betalen, want Resida en en zijn partner Dankerlui hadden zware financiële schade geleden.
Resida diende aanklachten in tegen Van Hengel en Nagtegaal, evenals tegen Pinpin cs maar die werden door de PG  afgedaan met de woorden dat er zijn inziens geen aanleiding bestond tot vervolging. De eiser richtte zich vervolgens tot het Hof van Justitie met verzoek om over te gaan tot vervolging. Het Hof verklaarde zich onbevoegd met betrekking tot de legerofficieren Van Hengel en Nagteaal en verwees naar de militaire rechter.
De arbeider Crediet werd wel veroordeeld wegens belediging en bedreiging van een overheidsdienaar. Omgekeerd werden Resida en Dankerlui wel gedagvaard, omdat zij de gecontracteerde arbeiders op hun onderneming niet meer konden betalen. De rechter in deze zaak was notabene de huisadvocaat van de Cie. Resida en Dankerlui kregen uitstel van betaling. Van de rechtzaken werd uitvoerig verslag gedaan in de Surinaamse kranten.
De gemoederen liepen hoog op en gouverneur Van Asbeck ontving Resida in audientië en beloofde hem een financiële tegemoetkoming. Resida kreeg een schadevergoeding van 700 gulden, en Dankerlui-Resida kregen samen ook nog eens 1600 gulden schadevergoeding.
De  oude werkgever Granplacer wilde Resida graag weer in dienst wilde nemen.
Uiteindelijk blijkt in 1913 dat Resida/Dankerlui hun concessie hebben opgegeven, die werd weer vrijgegeven voor een nieuwe aanvraag.
De koloniale ambtenaren (Ringeling, Van Hengel en Nagtegaal) die zich hadden misdragen werden niet vervolgd, maar verloren wel hun positie (eervol ontslag, pensioen e.d).
Uit de kranten artikelen blijkt verder  dat de koloniale overheid  en de grote Cie des Mines d’Or dikke maatjes waren.
De kwestie komt ook terug in de handelingen van de Tweede Kamer in Nederland in de behandeling van de begroting van Suriname voor 1913.
De zaak Resida werd in 1916 in een Surinaamse krant in een evaluatie nog eens aangehaald samen met andere kwesties als voorbeelden van de straffeloos gebleven ambtelijke willekeur tijdens de bestuursperiode van de gouverneur Van Asbeck, en  jaren later ook nog eens na diens overlijden in 1935.

Strooptochten gaan door

In november 1914 hadden de placers in het Lawagebied weer zwaar te lijden van een bende van 500 stropers, die het vooral op het goud van de Cie hadden voorzien. Een in het voorjaar van 1915 naar het placer van de Cie uitgezonden militaire expeditie doodde 13 mauradeurs en nam er 5 gevangen.

Slotakte

James Resida heeft tot aan zijn dood in augustus 1923 nog goud gedolven.

Bron: KB Historische Kranten










De Cie staakte wegens teruglopende opbrengsten haar werkzaamheden in Suriname in 1928.

Deze hele geschiedenis kan men uitgebreid volgen in Surinaamse en Nederlandse kranten uit 1912, 1915, 1916, 1923, 1935 namelijk NRC ; Suriname: koloniaal Nieuws- en advertentieblad ; Nieuwsblad van het Noorden; Het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië ; De Tijd : godsdienstig staatkundig dagblad ; Algemeen Handelsblad : Het Nieuws van den dag: kleine Courant. De Nederlandse kranten haalden hun informatie in hoofdzaak weer uit Surinaamse kranten. De artikelen uit Surinaamse kranten over de Lawa-kwestie van 1912 zijn nu ook te lezen op de historische krantenpagina van de KB  en geven nog meer details.

1 opmerking:

  1. Prachtig verhaal, en nu maar hopen dat dit bericht binnen komt. Trouwens je tijdinstelling moet nog worden aangepast, want nu lijkt het alsof je een nachtwerker bent.

    BeantwoordenVerwijderen